1. FRAAI
WEERGEGEVEN BUITENPLAATSEN OP DIT FRAGMENT VAN EEN KAART OPGENOMEN IN 1750
DOOR DE GEBROEDERS HATTINGA
De ontwikkeling van vroege
hofstedes, herenkamers op boerderijen en kastelen tot heuse buitenplaatsen
vindt rond Koudekerke vooral plaats vanaf het tweede deel van de zeventiende
eeuw. Op dat moment komen veel van dergelijke gebouwen in handen van rijke
families uit de stad, die ze uitbreiden tot herenhuizen met fraaie tuinen.
De oorspronkelijke gebouwen werden door de nieuwe eigenaren aangepast aan
de eisen van die tijd. Vaak werden er grotere vensters aangebracht, zodat
het uitzicht op de tuin werd verbeterd. Soms verrees op de plaats van een
oude boerderij een geheel nieuw herenhuis waarin in enkele gevallen elementen
van het oorspronkelijke huis bewaard bleven. Bij Zeeuwse buitenplaatsen
werden relatief vaak torens gebouwd, welke als een statussymbool van adelijke
allure werden beschouwd. Deze torens hebben verder nooit een beschermende
status gekend en dienen hoogstens om het omringende eiland en de schepen
op de Schelde te zien terugkeren naar hun thuishavens. De naam van één
van de buitenplaatsen die in deze periode in Koudekerke ontstond en letterlijk
naar dergelijke torens verwijst, is Toornvliet.
De buitenplaatsen, die door de rijke families uit de stad werden gesticht,
werden doorgaans alleen gebruikt om er de zomermaanden door te brengen.
De rest van het jaar verkoos men de stad boven het platteland. De vaak agrarische
oorsprong verdween nooit helemaal omdat de buitenplaats toch ook enigszins
rendabel moest blijven. De drang om buitenplaatsen met tuinen aan te leggen,
was niet allen door rijkdom ingegeven, maar had ook een andere achtergrond:
Tijdens de Verlichting was men tot het inzicht gekomen, dat de mens de natuur
zou kunnen beheersen en naar de hand kon zetten. De barokke tuinarchitectuur
was het gevolg van de drang om de natuur op een logische en mathematische
wijze te herleiden, als afspiegeling van de ideale natuur, zoals de Schepper
deze bedoeld zou hebben. Het menselijk lichaam speelde bij het bepalen van
verhoudingen een grote rol. De tuin werd een middel om welvaart te tonen
en werd zo dus een statussymbool. De uiterlijke verschijningsvorm en de
onbegrensdheid ervan, bleken belangrijke thema's te zijn. Perspectief werd
ingezet om tuinen groter te laten lijken of de tuin oneindig in het achterliggende
landschap te laten doorlopen.
Door de hoge concentratie aan buitenplaatsen en de veelvuldig toegepaste
barokke landschapsstijl kan worden gezegd, dat het gevoel werd opgeroepen,
dat Walcheren één doorlopende tuin was. De benaming 'Tuin
van Zeeland' waarmee Walcheren vanaf dat moment werd aangeduid, was in dat
opzicht meer dan gerechtvaardigd. Het hierboven op afbeelding 1 weergegeven
fragment van de kaart uit 1750 door de gebroerders David en Anthony Hattinga
geeft een idee van de omvang van de buitenplaatsen. In die tijd besloegen
ze één achtste deel van het oppervlak van Walcheren. De uit
Engeland afkomstige landschapsstijl kwam op Walcheren pas relatief laat
tot ontwikkeling. Men hield zich tot het eind van de achttiende eeuw vooral
bezig met de aanleg van uitgestrekte parken en grote vijverpartijen, als
voortzetting op de barokke, formele tuinaanleg.
De Zeeuwse buitenplaatsen hebben zich in het midden van de achttiende eeuw
van de Hollandse buitenplaatsen onderscheiden door hun vertoon van onbegrensde
luxe, soms zelfs overdaad, die in Holland maar weinig ten toon werd gespreid.
De meest vooraanstaande kunstenaars en architecten werden door de eigenaren
ingeschakeld om hun buitenplaatsen te verfraaien en vanwege de relaties
met de V.O.C. en W.I.C. waren exotische goederen binnen handbereik. In deze
periode stond Walcheren ook duidelijk onder invloed van de Vlaamse en Bourgondische
cultuur. Mede hierdoor heeft de Antwerpse architect en steenhouwer J.P.
van Baurscheit op Walcheren veel succes gekend en enkele fraaie herenhuizen
ontworpen, waarvan Sint Jan ten Heere waarschijnlijk de meest indrukwekkendste
was, maar Der
Boede te Koudekerke toch ook als een zeer fraai herenhuis van zijn hand
mag worden beschouwd. In de loop van de achttiende eeuw volgden de interieurstijlen
elkaar snel op en werden er grote sommen geld besteed aan het bijhouden
of het zetten van de trends op dit gebied.
Ook de tuinen maakten een dergelijk ontwikkeling door, mede doordat de eigenaren
in de zomers het stedelijke leven ontvluchtten en naar het platteland trokken
om te genieten van de natuur en het buitenleven. De buitenplaatsen vervulden
steeds meer de rol van speelhof, waar men zich, al of niet met gasten, bezig
kon houden met verzamelen, tuinieren, wandelen en spelevaren. Hiertoe ontstonden
in die periode ook allerlei bijgebouwen op de buitenplaatsen zoals theehuizen,
menagerieën en orangerieën. Levende dieren, vooral vogels, sierden
de menagerieën van onder meer Ter
Hooge.
De oudste buitenplaatsten,
waaronder Der
Boede, Ter
Hooge, Steenhove,
Lammerenburg
en Zwanenburg
maakten in deze periode een noemenswaardige ontwikkeling door. Er is echter
voor gekozen deze bij de periode 1200-1650
te beschrijven. Van de buitenplaatsen, die wel in deze periode zijn ontstaan,
staan hierboven de links naar de bewuste artikelen weergegeven. Uit de kaart
blijkt dat de meeste buitenplaatsen zich voornamelijk concentreerden langs
de weg van Middelburg, via Koudekerke naar Vlissingen. Lees
verder.
bronvermelding:
tekst: Sjoerd de Nooijer
afb. 1: atlas hattinga, deel 8, 1750
afb. 2: Sjoerd de Nooijer
geraadpleegde bronnen:
- Hartog, E. den, C.E. Heyning [red.] et al, jaarboek 2006-2007, Aspecten van Zeeuwse Buitenplaatsen, Kastelenstichting Holland en Zeeland, Haarlem, 2008
- Gargon, M., Walcherse Arcadia, Leiden, 1715-1717
- Eeden, H. van den, Leve de koning!, Lodewijk Napoleon op reis door Brabant en Zeeland, Heusden, 2009
- Bos, K. en Bosch, J.W., Landschapsatlas van Walcheren, Inspirerende sporen van tijd, Koudekerke, 2008
- Zeeuws Archief
- Atlas Hattinga, Kaart van Walcheren [blad 8], (1750), inv. nr. 23