1. BUITENPLAATS
ZWANENBURG OP EEN GRAVURE UIT DE NIEUWE CRONYK VAN ZEELAND DOOR M. SMALLEGANGE
(1696)
Tussen circa
1630 en 1730 heeft de bekoorlijke buitenplaats Zwanenburg bestaan. Deze
lag, net buiten Vlissingen, op het grondgebied van de Heerlijkheid Koudekerke.
Tegenwoordig moet de plek vanwege grenswijzigingen gezocht worden in Vlissingen,
tussen de tennisbanen van DOS in het Nollenbos en de Verlengde Burgemeester
van Woelderenlaan. De naam 'Swanenburch' kwam historicus Jaco Simons voor
het eerst tegen in een schepenakte van de Landvierschaar van Vlissingen
uit 1615 waarin een 'huys en hofstede' en een buurtschap met deze naam
werden vermeld. Op dat moment was er nog geen sprake van een buitenplaats.
De eerste bekende vermelding van Zwanenburg als een buitenplaats is die
op de kaart van Willem Blaeu genaamd Zeelandia Comitatus. Blaeu vervaardigde
deze kaart tussen 1635 en 1638, maar baseerde zich op ouder materiaal. De
kaart vertoont namelijk de situatie van Zeeland uit de periode 1598-1615
met daarop naast de Walcherse dorpen ook enkele markante buitenplaatsen
waaronder Zwanenburg, wat aangeeft dat deze omstreeks 1638 al van enige
allure moet zijn geweest.
De stichter van buitenplaats Zwanenburg was een lid van de familie Ingels(e),
zij vervulden in de zestiende en zeventiende eeuw hoge bestuurlijke functies,
waaronder dat van burgemeester van Vlissingen. De buitenplaats is in het
begin van de zeventiende eeuw gebouwd in opdracht van Mr. Apollonius Ingels(e).
Hij was onder andere gemeente-secretaris van Vlissingen en gecommiteerde
raad bij de Staten van Zeeland en ter Admiraliteit. Hij was gehuwd met Maria
Schot en kreeg vier kinderen.
Tussen 1625 en 1631 kocht Mr. Apollonius Ingels(e) stukken grond ter grootte
van 5 gemeten en 38 roeden van de ergenamen van Marinnis Jacobse nabij het
buurtschap Swanenburg. Hierop liet hij een gloednieuw herenhuis bouwen dat
werd omgracht en vernoemd naar de oude boerderij en het buurtschap met de
naam Swanenburch. De buitenplaats werd vooral in de lente- en zomermaanden
en bij feestelijke gelegenheden gebruikt, de rest van het jaar bewoonde
het gezin een pand in de Hellebardierstraat te Vlissingen en later het abdijcomplex
te Middelburg. De buitenplaats fungeerde als toevluchtsoord om de drukte,
stank en hitte in de stad te ontvluchten en werd vooral ook als pronkstuk
gebruikt. Bij het herenhuis verrees ook een nieuwe boerderij, die tussen
de duinen en het herenhuis inlag. (1)
2.GRAVURE ZWANENBURG
3.FRAGMENT KAART W. BLAEU 1635-1638
Een gravure van Cornelis Pronk van de
buitenplaats met het familiewapen van de familie Ingels(e), werd opgenomen
in de Atlas van Zeeland van Nicolaas Visscher en Zacharias Roman (1655)
en de Nieuwe Cronyk van Zeeland van Mattheus Smallegange (1696). De gravure
toont een brede gracht met ommuurde tuin en binnenplaats met een ophaalbrug.
De brug sluit aan op de L-vormige bijgebouwen met zadeldaken, waar een poort
met driehoekig fronton toegang geeft tot de rechthoekige binnenplaats. Hieraan
bevinden zich de ommuurde tuin, de bijgebouwen en het hoofdgebouw (herenhuis).
Dit herenhuis is rechthoekig van vorm en bestaat hoofdzakelijk uit één
woonlaag met zadeldak met in het midden een Vlaamse trapgevel met erachter
een klein (klokken?)torentje op het dak. De dakvlakken aan beide zijden
bevatten een kleinere dakkapel. Het hoofdgebouw heeft op één
hoek een vierkante toren met een hoge ingesnoerde vierkante spits. Aan de
andere zijde lijkt een 2e woonlaag aanwezig te zijn in een breder rechthoekig
torentje met eveneens een ingesnoerd piramidedak met schoorsteen. De gevels
en torens van het hoofdgebouw bevatten meerdere horizontale banden waarin
kruisvensters zijn opgenomen. Aan de binnenplaats bevinden zich twee toegangen
tot het hoofdgebouw en buiten de gracht staat een boerderij. Bij deze weergave
mogen wel enkele kantekeningen gemaakt worden want vermoedelijk heeft de
maker de werkelijke situatie iets fraaier en grootser weergeven dan de werkelijkheid.
Met name de grootte van de binnenplaats lijkt op bovenstaande afbeelding
uit de periode 1690-1696 overdreven, zeker in vergelijking met latere kadastrale
minuutplans waarop de slotgracht in werkelijke grootte en juiste verhoudingen
te zien is.
Mr. Apollonius Ingels stierf op jonge leeftijd in 1933, hij werd nog geen
40 jaar. Zijn vrouw verliet na zijn dood Middelburg en keerde met vier jonge
kinderen terug naar Vlissingen waar ze in de Nieuwstraat ging wonen en de
respectabele leeftijd van 86 jaar mocht bereiken. Haar zoon Jasper (of Gasper)
Ingels, die geboren was op 15 augustus1627 trad in de voetsporen van zijn
vader en werd op 22-jarige leeftijd benoemd tot raad in Vlissingen. In 1650
en 1651 was hij schepen en in 1652 en 1653 burgemeester van zijn geboortestad.
In 1654 werd hij gecommiteerde raad in de Staten van Zeeland en ter Admiraliteit.
Hierdoor verhuisde hij, net als zijn vader ooit deed, naar het Abdijcomplex
te Middelburg. Wanneer hij het eigendom van Zwanenburg van zijn moeder overnam
is niet exact bekend, maar vermoedelijk gebeurde dit in de periode 1649-1653
aangezien zijn moeder in 1648 nog als eigenaresse in de overloper van de
Westwatering werd vermeld. Jasper bleef eigenaar van Zwanenburg tot zijn
dood in 1679.
Één van Jaspers erfgenamen was zijn
oudste zoon Bonifatius. Bonifatius Ingels(e) schopte het onder andere tot
raad van Vlaanderen, een college dat zitting had, hoe kan het ook anders,
op het Abdijcomplex te Middelburg. In 1679 trouwde hij met Sara Resen en
samen kregen zij de kinderen Bonifatius jr. en Jasper. Bonifatius Ingels(e)
zou slechts drieënhalf jaar eigenaar zijn van Zwanenburg. Hij verkocht
het perceel waarop zich het slot bevond op 20 november 1682 namelijk aan
zijn 74-jarige grootmoeder Maria Schot. Wellicht had de verkoop te maken
met een voorgenomen vertrek naar de Oost. In 1687 vertrok hij naar Ceylon,
het huidige Sri Lanka, waar hij onderkoopman namens de VOC werd. Hij overleed
in die regionen in 1694.
Na de dood van Maria Schot in februari 1694, erfde haar kleindochter Johanna
Constantia Ingels(e) het slot Zwanenburg. Zij was gehuwd met Johan Ghyselin,
baljuw van Vlissingen en als gevolg van die functie ambachtsheer van Zoutelande
en Werendijke. Sinds 1669 was Ghyselin onder meer eigenaar van buitenplaats
Papagaayenburg in West-Souburg. Wanneer Johanna overleed is niet duidelijk
maar Johan Ghyselin stierf in 1707. De verdeling van zijn bezittingen werd
pas in 1712 afgehandeld waarbij zijn dochter Johanna Cornelia Ghyselin eigenaar
van Zwanenburg werd. Deze verkoop werd in 1713 bijgeschreven in de archieven
van de Polder Walcheren. In 1715 wordt het slot nog aangestipt in de Walcherse
Arkadia van Mattheüs Gargon waaruit kan worden opgemaakt dat het nog behoorlijk
wat aanzien had aangezien het daarin aangestipt werd.
Johanna Cornelia Ghyselin was gehuwd met Johan de la Palma en woonde in
Vlissingen. Waarschijnlijk is de staat van het slot door de lange afhandeling
van de erfenis van Johan Ghyselin snel achteruit gegaan en zal dit het lot
van het slot definitief hebben bezegeld. Op 11 april 1727 werd het slot
met de bijbehorende grond namelijk door Johanna Cornelia Ghyselin verkocht
en viel het uiteen in meerdere percelen met verschillende eigenaren. Het
slot kwam op naam van haar schoonzoon mr. Johan François van Hogendorp
die gehuwd was met Johanna Maria de la Palma. Hij was ambachtsheer van Steenhuysen
en vervulde diverse functies als stadsbestuurder in Vlissingen en was in
1737 burgemeester van de Scheldestad. Hij had geen grootse plannen met het
slot want binnen een half jaar nadat hij het slot als eigendom verkreeg,
op 23 septemeber 1727, verkocht hij het aan de compagnons Pieter Cousijn
en Pieter Wanjon. Zij sloopten het slot voor 9 mei 1730 en verkochten het
lucratieve afbraakmateriaal voor hergebruik in andere panden.
4. FRAGMENT KADASTRALE
MINUUTPLAN KOUDEKERKE SECTIE G 1811-1832
5. FRAGMENT ATLAS HATTINGA OMSTREEKS
1750
Wat na de sloop achterbleef
waren de gelijknamige boerderij, de slotgracht en het eiland waarop het
fraaie slot Zwanenburg ooit stond. Deze werden nog lange tijd door kaartenmakers
vastgelegd, zo ook door de cartografenbroers Hattinga toen zijn in 1750
hun kaart van Walcheren vervaardigden. Het dan reeds twintig jaar eerder
gesloopte slot sprak nog altijd tot de verbeelding want het werd op hun
kaart als 't Geslegte Slot Swanenburg' aangeduid. Hoe het verder ging met
de geschiedenis van de boerderij Zwanenburg leest u hier.
Naamgeving
Over de herkomst van de naam Zwanenburg, of Swanenburg zoals het vroeger
werd aangeduid, zijn er onduidelijkheden. Jacob Verheye van Citters, de
bekende magistraat, oudheidkundige en verzamelaar, schreef in 1801 in zijn
aantekeningen dat de naam Swanenburg niet werd vernoemd naar zwanen, maar
zoals algemeen werd aangenomen naar een in de buurt liggend water, de Swaa,
Swaak of Swaan geheten. De dubbele klinkers, zoals aa, ee, ie of ij, duiden
volgens hem op een water(loop). Ze zijn voortgekomen uit het Latijnse woord
aqua. Het woord Swaan zou ook afgeleid kunnen worden van de vorm van een
waterloop. Al sinds mensenheugenis loopt er immers een S-vormige waterloop
vanaf de huidige Kanovijver in het Vlissingse Nollebos tot aan de huidige
Koudekerkseweg.(1)