1. VOORBEELD
VAN EEN LOSSTAAND WOONHUIS BIJ EEN SCHUUR, BOERDERIJ DER BOEDE (FOTO 17-04-2010)
De meeste boerderijen in
de buurt van Koudekerke behoren tot de Zeeuwse Schuurgroep, met als voornaamste
kenmerken de zwart geteerde gepotdekselde planken met witte randen, met
in de zijgevel hoge deuren en een rieten dak. Deze kenmerken werden eerder
beschreven bij de boerderijen
uit de periode 1750-1800.
Het eerste kwart van de negentiende eeuw was een periode van economische
malaise en hierdoor werd de doorontwikkeling van boerderijen belemmerd.
Vanwege de slechte economische situatie vervielen diverse Koudekerkse buitenplaatsen
zelfs weer tot 'gewone' boerderijen en werden de herenhuizen ervan gesloopt.
Bij de buitenplaatsen Paauwenburg,
Anderwijk,
Lustenburg
èn het speelhof Bon
Repos bleef hierdoor alleen de bijbehorende boerderij over en bij Lammerenburg
werden de bijgebouwen tot boerderij omgevormd. De buitenplaatsen Essenvelt,
Grooten
Boomgaard en Zeerust
werden zelfs in hun geheel gesloopt. Het is dan ook niet vreemd dat er (voor
zover ik weet) in Koudekerke geen boerderijen zijn, die in deze periode
nieuw zijn gebouwd. Er werden wel enkele boerderijen aangepast of gedeeltelijk
herbouwd.
De Zeeuwse boerderij maakte qua typologie nog wel een noemenswaardige ontwikkeling
door die voornamelijk in het tweede kwart van deze eeuw doorzette. De boerderijen
groeiden zowel qua oppervlakte en qua personele bezetting. Doordat het bewerken
van het land in die tijd nog een arbeidsintensieve bezigheid was woonden
veel arbeiders op de boerderij waar ze werkzaam waren. Hierdoor kwam het
in de achttiende en negentiende eeuw regelmatig voor dat er een aparte woonruimte
voor inwonend personeel werd gemaakt. Vaak waren dit kleine en lage aanbouwtjes
aan de bestaande boerenwoning of werd personeel in de schuren of bijgebouwen
ondergebracht. De gezinnen leefden dus dicht op elkaar.
De maatschappelijke veranderingen in de negentiende eeuw die het gevolg
waren van een steeds kapitalistischer wordende samenleving werden gekenmerkt
door een steeds zakelijkere verhouding tussen de meester en de knecht die
tot uitdrukking kwam in de indeling van de boerenhuizen. Deze werden steeds
rationeler ingedeeld voor specifieke functies en ook sterk beïnvloed
door de burgerlijke architectuur uit die tijd. In de loop van de negentiende
eeuw verloor de middengang zijn woon- en werkfuncties waardoor slechts de
verkeersfunctie overbleef. Hierdoor werd de gang, die soms twee meter breed
was, in breedte teruggebracht tot zo'n negentig centimeter.
Na 1800 stonden de schuur en woning ook meestal los van elkaar. Voor 1800
zaten de ramen van de opkamer doorgaans hoger dan die van de keuken doordat
de kelder zich onder de opkamer bevond. Doordat de kelder na 1800 vaak naar
de achterzijde van de woning werd verplaatst kon de voorgevel symmetrisch
worden ingedeeld. Een andere ontwikkeling was die van de afmeting van de
ramen. Het glasoppervlak van de ramen in de woningen werd door verbeterde
productietechnieken steeds groter. Om de woning te verduisteren bleef men
gebruik maken van houten luiken die voorzien waren van witte vlakken zodat
ze in gesloten toestand licht van een gloeilamp naar binnen weerkaatsten.
De randen van de luiken waren net als de mendeuren groen. In de zomer werden
de luiken ook wel vervangen door ventilerende types van houten lattenwerk.
2. WOONHUIS BIJ BOERDERIJ
DISHOEKSEWEG 32 TE KOUDEKERKE
Zoals al aangegeven is,
was het moeilijk om een boerderij in Koudekerke te vinden die waarschijnlijk
in deze periode is ge- of verbouwd. Dishoekseweg 32 is een van de weinige
nog bestaande boerderijen die hiervoor in aanmerking komt. Deze boerderij
omvat een groepsgewijze bebouwing bestaande uit een woonhuis, schuur, moderne
schuur, varkenshok en een kippenhok gelegen op een erf omsloten door een
sloot. Het woonhuis heeft een bouwlaag en dateert vermoedelijk uit de eerste
helft van de negentiende eeuw, al is reeds in 1750 bebouwing op deze plek
aanwezig. Het zadeldak (evenwijdig aan de weg) is gedekt met nieuwe pannen,
de aanbouw rechts heeft nog oude pannen en een dakraam. De gevels zijn opgetrokken
in metselwerk (vlechtingen in kopgevel), grijs gepleisterd en bevatten enkele
muurankers. De raamindeling is gemoderniseerd door de toepassing van nieuwe
venstervormen en is wit met groen geschilderd. De schuur, die overigens
niet op bovenstaande foto is afgebeeld, is iets jonger (tweede helft negentiende
eeuw), heeft een zadeldak gedekt met rode pannen en heeft één
dwarsdeel. Aan de kopse kanten bevinden zich zwarte houten delen met een
bewerkte windveer en makelaar terwijl de langsgevel van baksteen is met
grote groene schuurdeuren. Het woonhuis is in goede staat maar door latere
verbouwing niet meer origineel, de schuur is nog zeer authentiek. Er is
ruim zicht over weides en landerijen aan de voet van de duinen. Het erf
heeft nu een landschapstuin met schapen- en paardenweide.
Na 1850 veranderde de bouwstijl van boerderijen wederom drastisch. Dit kwam
voornamelijk door de sterk verbeterende economische toestand, veranderende
sociale opvattingen en nieuwe technologische ontwikkelingen in de landbouw
en de woningbouw (comfort). In het hoofdstuk boerderijen
in de periode 1850-1900 valt hierover meer te lezen. Lees
verder.