1. BOERDERIJ
ZUIDERHOEVE, VOORBEELD VAN EEN WOONHUIS ONTSTAAN IN DE PERIODE 1850-1900
(FOTO 14-5-2010)
Het streven naar
huiselijkheid in de achttiende en negentiende eeuw kwam vooral tot uitdrukking
in het verplaatsen van 'vuil' werk naar bijgebouwen en het creëren
van aparte meidenkamers en knechtenkamers voor het personeel. Tot het eind
van de negentiende eeuw bleef men slapen in de woonvertrekken omdat het
hier in de winter het langste warm bleef door de aanwezigheid van de haard.
Men sliep in bedsteden die vaak niet groter waren dan 1,2x1,6 meter. De
komst van de kachel rond 1840 was dus een enorme verbetering van het woongenot
omdat nu de woning in z'n geheel verwarmd kon worden. De introductie van
het fornuis rond 1850 zorgde er tenslotte voor dat men geen grote openhaarden
meer hoefde te bouwen en men kon volstaan met een burgerlijke schoorsteen.
Rond deze tijd was de Zeeuwse boerderij veranderd van een simpele eenbeukige
woning met aangebouwde schuur in een vrijstaand, symmetrisch woonhuis met
centrale gang en een grote, zwart geteerde schuur met twee dwarsdelen.
Na 1850 begon men ook baksteen en dakpannen te gebruiken voor de schuren
en woonhuizen. Omdat de meeste schuren rond Koudekerke na die periode zijn
gebouwd, zijn ze dus veelal met pannen gedekt. Het kwam ook voor dat bestaande
schuren uit brandpreventief oogpunt met pannen werden gedekt omdat het helaas
ook regelmatig voorkwam dat schuren door brand verloren gingen. Het bovenstaande
woonhuis van hofstede Zuiderhoeve
werd bijvoorbeeld in deze periode herbouwd.
Door revolutionaire veranderingen in de landbouw waren de beginselen volgens
welke de 'traditionele' boerderijen werden gebouwd steeds minder in overeenstemming
met de eisen van het moderne bedrijf. Er moesten bijvoorbeeld steeds groter
wordende machines gestald worden en het gedorste graan werd niet langer
in de schuur opgeslagen maar meteen afgevoerd naar de graanhandel. Daarnaast
was er sprake van ontmenging. Dit hield in dat het gemengde bedrijf plaats
moest maken voor uitsluitend akkerbouw of veehouderij. Op Walcheren lag
het zwaartepunt reeds op de akkerbouw dus werd vanzelfsprekend voor akkerbouw
gekozen.
De keuze voor akkerbouw werd makkelijk doordat in het laatste kwart van
de negentiende eeuw kunstmest als vervanger van mest werd ontdekt en het
dus niet langer nodig was om runderen te houden. Deze verandering werd uiteraard
niet plotsklaps doorgevoerd maar verliep geleidelijk tot aan de Tweede Wereldoorlog.
Hiermee verdwenen eveneens de koestallen en karnhuizen. Deze laatsten verdwenen
mede doordat het karnen van de melk niet langer op de boerderij maar in
de boterfabriek gebeurde. Door veranderingen in het huishouden verdwenen
er eveneens ruimtes en gebouwen. Brood werd bijvoorbeeld niet langer zelf
gebakken in de bakkeet maar werd bij de plaatselijke bakker gehaald en men
ging slapen in slaapkamers op de zolder die voorheen vaak als opslagruimte
voor graan werd gebruikt. Ook de paardenstallen verdwenen als gevolg van
de mechanisatie. Echter zette dit proces zich pas na de Tweede Wereldoorlog
in met de komst van de tractor. De oude schuren werden hierdoor steeds meer
stallingloods maar waren hiervoor vanwege de hoogte van de balkconstructies
vaak niet geschikt.
Hiervoor werd al aangegeven dat de meeste schuren bij boerderijen in Koudekerke
in deze periode zijn gebouwd. Het onderstaande overzichtje van boerderijen
geeft een indruk welke boerderijen hiertoe gerekend kunnen worden op basis
van een inventarisatie van de Provincie Zeeland (tussen haakjes de naam
van de boerderij) Lees
verder.