Walcheren vormde
vanaf circa 1250 regelmatig het strijdtoneel tussen de Vlaamse en Hollandse
graven waardoor belegeringen, aanvallen en inname van dorpen en steden elkaar
opvolgden, tot dat Walcheren in 1323 definitief toebehoorde aan graaf Willem
III van Holland. Ook de Engelsen hebben enkele malen Walcheren aangevallen
als vergelding voor de kaapvaart, die werd bedreven door Zeeuwse zeelieden
en waarvan voornamelijk Engelse schepen het slachtoffer waren. Tenslotte
vonden nog de Hoeksche en Kabeljauwse twisten plaats waardoor tot 1492 op
Walcheren sporen werden nagelaten.
Uit enkele geschiedbeschrijvingen, oorkondes, overlopers en rekeningen waarin
veelal ambachtsheren genoemd werden, valt af te leiden hoe Koudekerke werd
bestuurd en hoe het zich vanaf de dertiende eeuw in die roerige tijden heeft
ontwikkeld. Ene Meinard was vermoedelijk de eerste Ambachtsheer van Koudekerke,
gevolgd door Willem en Gilles van Koudekerke, waarvan de laatste bezit had
in (oud) Vlissingen waaronder een watermolen. Samen met Pieter van Souburg
was hij in 1248 aanvoerder van de Vlaamse Partij in Zeeland. Walcheren was
in deze periode onderwerp van twisten tussen de Vlaamse en Hollandse graven
waardoor Gilles en Pieter uiteindelijk moesten vluchten naar Vlaanderen.
Uit oorkondes van 7 juli en 11 augustus 1248 blijkt na de nederlaag van
Graaf Willem II tegen Gravin Margaretha van Vlaanderen (Zwarte Margriet)
dat allen die gevlucht waren, in hun erfelijke bezittingen werden hersteld.
Hierdoor werd Gilles weer eigenaar van al zijn verbeurd verklaarde bezit
en zijn ambachtsheerlijke rechten in Koudekerke. Welk bezit hij in Koudekerke
had is niet precies bekend, maar mogelijk was dit 't
Noordhof.
Gilles van Koudekerke had ten minste twee zonen, de eerder genoemde Willem
Gilleszoon van Koudekerke en Wisse Gilleszoon van Koudekerke. De laatste
werd een van de invloedrijkste ambachtsheren van Koudekerke en zegelde onder
andere oorkondes van Floris V. Hij was ook ambachtsheer van de naburige
Heerlijkheid Vlissingen, waar hij in 1264 een kasteel of 'steenhuis' liet
bouwen op de tegenwoordige Nieuwe Markt. Op 10 januari 1294 verkocht hij
zijn ambachtsheerlijke rechten aan Floris V.(1)
Ondanks de macht van Wisse Gilleszoon van Koudekerke, liep het toch slecht
met hem af. Nadat hij de jaarlijkse afdracht van inkomsten aan de graaf
niet meer kon betalen, werden zijn rechten en goederen afgenomen. De financiële
nasleep duurde tientallen jaren waardoor ook anderen werden benadeeld. Met
zijn zuster werd een minnelijk schikking getroffen en uit een oorkonde van
26 maart 1294 waarin zij genoemd wordt, weten we dat Wisse Gilleszoon op
dat moment nog een huis bezat in Koudekerke. Zeker is dat in het tweede
deel van de dertiende eeuw in Koudekerke een stenen huis werd gebouwd, dat
moet hebben toebehoord aan een lokale ambachtsheer. In 1168 waren de Vlaamse
en Hollandse graven overeengekomen dat in Zeeland geen 'sterkten' meer gebouwd
mochten worden en omdat de overeenkomst over de sterkten pas in 1256 werd
opgezegd, moet dit huis dus na die periode zijn gebouwd.
De bouwheer was zeer waarschijnlijk Wisse Gilleszoon van Koudekerke en in
dat verband wordt wederom 't
Noordhof als mogelijke plaats beschouwd al is dat nooit bewezen. Van
oudsher had een ambachtsheer een stuk vrijland tegen de dorpskern. Rond
de dorpskern van Koudekerke lagen drie vliedbergen
waarvan bekend is dat bij de noordelijkste berg, die bij 't
Noordhof, van oudsher een gracht aanwezig was. In twee oorkondes werd
over dit stenen huis gesproken. Naast Willem en Wisse van Koudekerke duikt
in 1298 nog een zekere Sijmon van Koudekerke op. Hij noemde zich later Sijmon
van der Hooge en was de stichter van het kasteel Ter
Hooge. Na aanvankelijk een aanhanger van de Hollandse graaf te zijn
geweest, kreeg hij later zo ongeveer slaande ruzie met graaf Floris V, waarna
hij volgens de overlevering uit pure nijd Koudekerke aan de graaf van Vlaanderen
zou hebben geschonken.(2) In de eerste oorkonde
uit 20 januari 1317 gaf de burggraaf van Zeeland, Gerard, heer van Voorne,
een "steenhuus, boemghaerd ende hofstede, ende
al dat binnen dezelve es tot anderhalf ghemete toe ende alle die huusinghe
dier nu opstean jof hiernamaels op staan zellen, ende hi Maude vorseyt op
wont (...) in leen aan Maude Symons zoon van Koudekerke. Deze Maude
was een volle neef van Wisse Gilliszoon van Koudekerke. In de tweede oorkonde
uit 28 november 1354 beleent vrouwe Machteld van Voorne, burggravin van
Zeeland hetzelfde "steenhuys te Koudekerke, alsoe
alst begryp is daer mit der graft, die daeromme loept en met alle sinen
toebehoere binne de graft en daertoe drie ghemete lants die daer omtrent
legghen, die ons mit rechte ancome syn (...) van Maude Simons soene van
Koudekerke" aan haar neef, Floris van Borsele.(3)
Deze laatste belening is typerend voor de periode vanaf het tweede deel
van de veertiende eeuw tot ver in de vijftiende eeuw, waarin de macht van
de families 'van Borsele' en 'van Bourgondië' op Walcheren sterk toenam.
Dit kwam vooral dankzij de bloeiende handel, een bewuste politiek van grond-
en rechtenverwerving en een uitstekend beheer van hun grondbezit. Het Noordambacht
komt als een van de eerste ambachten van Koudekerke in de 14e eeuw in bezit
van deze families, die ook wel aangeduid worden als 'de Heren van Veere'.
Ze bezaten later steeds meer aanzienlijke delen van de heerlijkheid Koudekerke
wat ten koste ging van nazaten van de oude ambachtsheren die veelal vervielen
tot normale boeren.
Zo kwam de heerlijkheid
Koudekerke in 1508 in bezit van het geslacht van Bourgondië en was
het in 1545 zelfs voor korte tijd eigendom van de stad Middelburg waardoor
circa 102 gemet grond kon worden geannexeerd voor de uitbreiding voor die
stad.(4) In 1546 werd vrijwel de hele ambachtsheerlijkheid
verkocht aan Maximiliaan van Bourgondië. Uit een oorkonde van 15 oktober
1555 blijkt dat nog slechts een klein deel in bezit was van de stad Middelburg.(5)
Sinds het begin van de zestiende eeuw vielen de Nederlanden onder het Spaans
bewind van koning Karel V. In 1555 droeg hij zijn macht in de Nederlanden
over aan zijn zoon koning Filips II. Vier dagen voor deze machtsoverdracht
werd door Karel V op 21 oktober 1555 Maximiliaan van Bourgondië tot
markies verheven en werden al zijn bezittingen, waaronder vele ambachtsheerlijkheden
inclusief grote delen van Koudekerke (op dat moment 3164 gemet en 28 roeden),
tot 'Markiezaat van Veere' verenigd. Erg lang heeft Maximiliaan van Bourgondië
niet van deze prestigieuze titel kunnen genieten omdat hij op 4 juli 1558
kinderloos stierf. Hiermee kwam er een einde aan de heerschappij van deze
machtige familie over grote delen van Walcheren.(3)
Bij de gedwongen veiling van de bezittingen van de markies op 23 december
1566 werd het markiezaat van Veere bij decreet van 'den grooten raad van
Mechelen' verkocht. Bij die verkoop in 1566 blijkt dat de tienden van het
oost-, west- en zuidleen van Koudekerke voor één derde deel
toebehoorden aan Maximiliaan. De rechten hierop komen voort uit het eigendom
van de heerlijkheid Koudekerke.
2. MAXIMILIAAN VAN BOURGONDIË
Een ander derde
deel van de hiervoor genoemde tienden was op dat moment in eigendom van
de pastorie van Middelburg en het laatste deel was in eigendom van de abt
van Middelburg. Deze laatste twee delen zijn ten gevolge van de confiscatie
van de geestelijk goederen in 1574 en de opstand tegen de Spaanse bezetter,
eigendom geworden van het grafelijke domein van Filips II. Dit blijkt uit
de overloper van 1574.
Bij de verkoop in 1566 blijkt Joris Stijnmolen (zie wederom ook hofstede
't Noordhof) eigenaar te zijn geworden van deze tienden en de heerlijkheid
Koudekerke. Niet lang erna in 1566, ging krachtens een decreet van het eerder
genoemde rechtscollege te Mechelen het eigendom van de tienden en de ambachtsheerlijkheid
Koudekerke over op Vrouwe Margaretha van der Marck, geboren gravinne van
Arenburg, door wie de tienden en ambachtsheerlijkheid in 1577 aan de stad
Vlissingen werden verkocht. Dit laatste blijkt uit een octrooi dat Prins
Willem I van Oranje op 24 mei 1582, aan Vlissingen verleende. Hierin werd
de verkoop in 1577 gerapporteerd.
Op Walcheren was het bestuur van oudsher op twee manieren verdeeld, te weten
in een Stedelijk Rechtsgebied, behorend onder het Burgerlijk Bestuur en
in vier zogenaamde 'Wateringen', die onder de Dijksregering vielen. Koudekerke
maakte sinds 1394 onderdeel uit van de zogenaamde Westwatering.
Het Burgerlijk Bestuur van het gehele platteland viel tot 1574 onder de
Rentmeester - Generaal, als Hoogbaljuw van Zeeland 'Bewesten Schelde'. Na
1574 werd echter door Prins Willem I van Oranje bepaald dat het Burgerlijke
Bestuur van de meeste dorpen op Walcheren, waaronder ook Koudekerke vanaf
dat moment werd onderverdeeld over de drie steden van het eiland. Alleen
de drie smalsteden Arnemuiden, Westkapelle en Domburg vielen hier buiten.
Voor Koudekerke betekende dat het vanaf dat moment onder het Vlissingse
Burgerlijke Bestuur viel. Koudekerke bleef daarnaast gewoon onderdeel uitmaken
van de Westwatering.(6)
De vestingwerken van Middelburg, die tussen 1585 en 1598 de stadsmuren van
die stad vervangen, snoepen voor het eerst delen van het grondgebied van
de heerlijkheid Koudekerke af. Lees
verder.
bronvermelding:
tekst: Sjoerd de Nooijer
afb. 1: beeldbank ZB 46819
afb. 2: beeldbank ZA ZI-IV-0636
geraadpleegde bronnen:
- Blom, P., Borsele, Bourgondië, Oranje, De heren en markiezen van Veere en Vlissingen, Hilversum, 2009
- H. Grootjans, Nederlands Hervormde Gemeente Koudekerke 1583-1983, Koudekerke, 1983
- Gargon, M., Walcherse Arcadia, Leiden, 1715-1717
- Roose, J., 't Noorthof metten werf, Koudekerke, 1996
- Niftrik, J.G., Het ontstaan en de ontwikkeling van Vlissingen, Vlissingse Courant, 22-12-1921
- Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden, Behelzende eene Beschrijving van Zeeland, Amsterdam, 1751
- Zeeuws Archief (ZA)
- Stadsrekeningen Middelburg 1544 en 1545 (ZA)
- Zeeuwse Bibliotheek (ZB)
- www.krantenbankzeeland.nl
voetnoot 1:
bron: J. G. Niftrik
voetnoot 2:
bron: H. Grootjans
voetnoot 3:
bron: P. Blom
voetnoot 4:
Uit de stadsrekeningen van Middelburg blijkt dat Adriaan van Damme, klerk van de rentmeester van Zeeland bewesten Schelde een beloning van 12 pond kreeg voor zijn diensten in het aankopen van de heerlijkheden van Koudekerke en Welzinge. Hij was hiervoor in 1544 naar Jan de Lannoy, heer van Molenbaix te Brussel gezonden. In 1545 werd Jan de Lannoy 52 pond betaald voor de koop van het ambacht en de heerlijkheid Koudekerke. Hij had deze uit een nalatenschap van de familie van Bourgondië verkregen. bron: Zeeuws Archief, Stadsrekeningen Middelburg 1544 en 1545
voetnoot 5:
bron: Vlissingse Courant 15-04-1931
voetnoot 6:
bron: Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden