1. FRAGMENT
BIJ KOUDEKERKE EN ENKELE BUITENPLAATSEN VAN KAART WALCHEREN UIT 1809 (KAARTMAKER
ONBEKEND)
Door het uitroepen
van de Bataafse Republiek in 1795 en de inlijving bij Frankrijk verslechterde
de economische en bestuurlijke situatie in Zeeland. De Fransen legden het
continentale stelsel op waardoor de handel met Engeland werd stilgelegd
en juist deze was voorheen voor de Zeeuwse steden van groot belang geweest.
De toch al slechte Zeeuwse economie belandde in een nog diepere recessie.
Na de capitulatie van de Staten van Zeeland zouden er in eerste instantie
slecht zes- à zevenhonderd Franse troepen op Walcheren worden gelegerd
maar dat werden er uiteindelijk zo'n drie à vierduizend! Ze werden,
tegen de afspraken in, bij burgers ingekwartierd, wat de nodige strubbelingen
veroorzaakte. De zware bezetting van Walcheren was te verklaren doordat
Vlissingen met z'n zeehaven en strategische ligging aan de Schelde een belangrijk
bolwerk was. Ter bescherming van deze stad werd daarom begonnen met de aanleg
van verdedigingswerken en kustbatterijen rond Vlissingen.
Nadat generaal Napoleon in 1799 in Frankrijk via een staatsgreep aan de
macht kwam en zichzelf in 1804 tot keizer kroonde, benoemde hij in 1806
zijn broer, Lodewijk Napoleon, tot koning van Holland om rust te brengen
in de roerige Bataafse Republiek. Er werd vanaf 1805 in Vlissingen een aanvalsvloot
geformeerd, waarmee keizer Napoleon Engeland wilde aanvallen. Ter bescherming
van deze vloot en de stad Vlissingen besloot hij op 11 november 1807 per
keizerlijk decreet de stad bij Frankrijk te voegen en het grondgebied van
die stad met een zone van 1800 meter buiten de vesting ten koste van Koudekerke
uit te breiden. Hiermee was de eerste grote afname van het grondgebied van
Koudekerke een feit. Deze afname van het grondgebied is hieronder weergegeven
door binnen de contouren van de ambachtsheerlijkheid Koudekerke het kadastrale
verzamelplan van Koudekerke af te beelden.
De opmeting van
ons land en de opstelling van het Kadaster vond in de periode 1811 tot 1832
plaats op last van keizer Napoleon, volgens richtlijnen vastgelegd in het
'Recueil Méthodique des Lois, Décrets, Reglements, Instructions
et Décisions sur le Cadastre de la France' van 1811. Een systematische
beschrijving van alle grondeigendom, de cultuurtoestand en de geschatte
waarde van het gebouwde en ongebouwde eigendom was nodig voor een nauwkeurige
en rechtvaardige heffing van de grond- belasting. In 1813 werd Koudekerke
hiertoe gedetailleerd in kaart gebracht en vervolgens in 1823 werd de verzamelkaart
van Koudekerke met 10 minuutplannen voor het eerst uitgebracht.
2. BEWERKING VAN KADASTRAAL
VERZAMELPLAN KOUDEKERKE 1811-1832
De uitbreiding
van het grondgebied, buiten de in aanbouw zijnde verdedigingswerken van
Vlissingen, had tevens tot gevolg, dat bossen en buitenplaatsen, die naar
de zin van de Fransen te dicht bij deze verdedigingswerken lagen, werden
gesloopt. De eigenaren en boeren, die werden verdreven, kregen in het meest
gunstigste geval slechts een schamele vergoeding. Een voorbeeld van een
buitenplaats, die toen verdween is buitenplaats Grooten
Boogaard, welke in de meest zuidelijke punt van Koudekerke lag.
Ondanks de onteigeningen die voor de nodige beroering in en rond Vlissingen
zorgden, werd Lodewijk Napoleon op 18 mei 1809 toch groots ontvangen in
het praktisch bankroete Middelburg. Bescheidener was zijn ontvangst enkele
dagen later in Vlissingen. Hij inspecteerde op zijn rondreis door Zeeland
en Brabant op Walcheren de talrijke in aanbouw zijnde forten en kazematten
en bracht eveneens een bezoek aan Der
Boede te Koudekerke waar de landdrost van Zeeland(1),
Abraham van Doorn, zijn buitenverblijf had. Deze had via zijn zoon Hendrik
Jacob van Doorn, die adjudant van de koning was, goede relaties met het
hof van Lodewijk Napoleon.
De Engelsen waren op de hoogte van de steeds sterker wordende Franse vloot
in de haven van Vlissingen en besloten ter verdediging van hun vaderland
tot de aanval op Walcheren over te gaan. Lodewijk Napoleon had nog maar
enkele weken Zeeland verlaten toen op 29 juli 1809 aan de horizon van Walcheren
de eerste Engelse oorlogsschepen verschenen. Abraham van Doorn, die tijdens
zijn verblijf op Der Boede met de op handen zijnde aanval van de Engelsen
werd geconfronteerd, wist nog net de watersnoodgelden, welke met een collecte
na de watersnood in Zeeland, van 14 en 15 januari 1809, waren ingezameld,
in veiligheid te stellen.
De Engelse invasie van Walcheren
begon op 30 juli 1809 toen onder het opperbevel van Lord Chatham, nabij
Vrouwenpolder, voet op Walcherse bodem werd gezet. In rap tempo rukten de
Engelsen onder andere via Koudekerke naar Vlissingen op. Op 2 augustus 1809
was die stad geheel ingesloten en op 7 augustus vond een grote veldslag
plaats, waarbij de Engelsen vanaf Koudekerke de batterijen bij de Nolle
aanvielen, wat zware verliezen aan beide zijden tot gevolg had. De dag erna
werden alle vijandelijkheden gestaakt om de gesneuvelden te begraven en
zo ziekten te voorkomen. Op 11 augustus werd nog geprobeerd de Engelsen
te verdrijven door de dijken door te steken, wat door een zwakke oostenwind
slechts resulteerde in een hogere waterstand in sloten. Vanaf 12 augustus
beschoten de Engelsen Vlissingen en de kustbatterijen in het duingebied
met brandraketten, wat duurde tot en met 14 augustus en resulteerde in de
grootschalige verwoesting van Vlissingen. Onder andere het stadhuis van
Vlissingen, waar ook het archief van Koudekerke was opgeslagen, ging geheel
verloren in de enorme vlammenzee. Hierna gaf ook Vlissingen zich over aan
de Engelsen.
3. DE AANVALSROUTES VAN DE ENGELSEN
De Engelsen werden
na de inname van Walcheren getroffen door een vorm van malaria, die al langer
op Walcheren heerste maar juist op dat moment epidemische vormen aannam
en door vervuild drinkwater onder de troepen werd verspreid. De Engelsen,
die eigenlijk van plan waren om door te stoten tot Antwerpen werden hierdoor
dusdanig verzwakt, dat ze uiteindelijk nog voor de kerstdagen van 1809 Walcheren
verlieten en terugkeerden naar Engeland.
De Fransen zagen in de aanval op Vlissingen vooral een aanleiding om de
bouw van de forten rond Vlissingen door te zetten. De aanval had ook bestuurlijk
de nodige consequenties. Nadat de Engelsen Walcheren hadden verlaten werd
Abraham van Doorn door de koning opgedragen zijn functie als landdrost neer
leggen, wat hij aanvankelijk weigerde. Tenslotte werd hij, bij Koninklijk
Besluit, op 8 september 1809 door Francois Ermerins vervangen. Vanaf 1 januari
1810 werden Zeeland en Brabant bij het keizerrijk gevoegd en werd Lodewijk
Napoleon door de keizer gedwongen om afstand van de troon te doen. Vanaf
1810 hoorde Koudekerke dus bij het Franse keizerrijk en werd het lokale
bestuur gevormd door een 'commune' met een 'maire' aan het hoofd. De leden
van de gemeenteraad, toen 'Conseil Municpal', werden benoemd door de perfect.
In 1813 valt tenslotte ook het doek voor keizer Napoleon, als hij bij Waterloo
wordt verslagen. De vrede van Parijs op 30 mei 1814 maakte vervolgens een
einde aan het Franse bewind te Vlissingen, waarna het onder het Koninkrijk
der Nederlanden viel. Door het plotselinge vertrek van de Fransen zijn de
forten rond Vlissingen nooit meer volledig voltooid. Na deze periode, verliezen
ook de kustbatterijen bij Dishoek en de Vijgeter,
steeds verder hun functie. In 1845 wordt batterij nr. 5 nog aangemerkt als
3e klasse en in 1854 wordt deze zelfs opgeheven.
Na het vertrek van de Fransen kwam er een reglement voor de plattelandsbesturen
met een schout aan het hoofd van het bestuur, bijgestaan door 'assessoren'.
De schout werd voor zes jaar aangesteld door de ambachtsheer, en met goedkeuring
van de koning. Op 27 september 1825 kwam er een nieuw reglement voor plattelandsbestuur.
Dit bestond toen uit een burgemeester, twee assessoren en een aantal raadsleden.
In 1851 werd de Gemeentewet tenslotte van kracht. Hierin werd geen onderscheid
meer gemaakt tussen stad en platteland en bestond het bestuur overal uit
een burgemeester en wethouders, zoals we dat tegenwoordig kennen. Vanaf
het begin van de negentiende eeuw zijn (bijna) alle burgemeesters of schouten
bekend en zijn deze hier
te raadplegen.
De elite had in de voorgaande eeuw geen moeite gehad om de hoge onderhoudskosten
van hun grote landgoederen en herenhuizen te bekostigen. Door de verslechterde
economische situatie werden zij vanaf het begin van de negentiende eeuw
toch vaak gedwongen hun bezit te gelde te maken. Sommige kleine buitenplaatsen
werden hierdoor in z'n geheel afgebroken en de vrijkomende materialen werden
dan publiekelijk verkocht. Bij de grotere buitenplaatsen werden de tuinen
deels tot akkerland omgevormd en veel andere buitenplaatsen vervielen tot
boerderijen, waarbij de vroegere bijgebouwen zoals een koetshuis of tuinmanswoning
de functie van boerderij of stal kregen. De formele tuinen, die bij enkele
buitenplaatsen gespaard bleven, werden hierna, volgens de principes van
de dan gangbare Engelse landschapsstijl, aangepast. Deze tuinaanleg was
namelijk veel goedkoper in aanleg en onderhoud. Andere eigenaren van buitenplaatsen
grepen de veranderde situatie aan, om zich juist te verdiepen in nieuwe
landbouwkundige ontwikkelingen om zodoende de exploitatie van hun landgoed
beter te benutten. Zo werd er door de eigenaar van buitenplaats Toornvliet,
Johan Cornelis Schorer, op zijn hofstede "de Hoek" tussen 1837
en 1856 geëxperimenteerd met nieuwe technieken en gewassen en de kweek
van zijderupsen.
De landgoederen bleven ondanks de veranderde omstandigheden toch vaak in
het familiebezit, zeker als deze familie ook heerlijke rechten bezat. Dit
veranderde zelfs niet na de afschaffing van die heerlijke rechten in 1798.
Het aanzien en de adellijke status, die vanouds hoorde bij het bezit van
ambachtsheerlijke rechten, bleven erg gewild.
Voor de gezinnen van landarbeiders was de aardappel in deze periode nog
de belangrijkste voedselbron. In jaren waarin aardappelziekte heerste, waren
er geen aardappels beschikbaar en ontbrak het ook vaak aan geld om ander
voedsel te kopen. Vooral in de jaren 1845 en 1846 heerste er hierdoor hongersnood
en stierven er meer mensen dan in andere jaren. De hongersnood trof vooral
kinderen, bejaarden en zieken.
In het tweede kwart van de negentiende eeuw, in 1841 werd de zandweg tussen
Koudekerke en Middelburg bestraat. Hierbij werden talrijke bochten uit het
kronkelige verloop van de weg rechtgetrokken. Dit onderwerp wordt verder
beschreven bij infrastructuur
in de periode 1850-1900.
Na de grenswijziging in 1807
is een serie van 16 houten palen neergezet om de toenmalige grenzen van
de stad Vlissingen aan te geven. Na het vertrek van de Fransen werd de grenswijziging
ondanks protesten niet teruggedraaid en werden de houten palen na 1823 vervangen
door 10 arduinsteen palen. Deze raakten in verval, maar in 1966 werden nieuwe
palen besteld door een nieuwe grenswijziging. Tot 1986 lagen 9 van deze
palen ongebruikt op de gemeentewerf. Vier palen waren voorzien van het opschrift:
'Grensscheiding der Stad Vlissingen'. Er werd besloten,die palen op enkele
plaatsen op de oude grens te zetten, zodat daar nu weer 8 palen te vinden
zijn. De overige vier stonden er nog van vóór 1986. De oudste
palen waren genummerd van 1t/m16. De eerste op oud Koudekerks grondgebied
is een herplaatste paal en staat aan de Zwaneburgseweg, op de hoek bij het
parkeerterrein op de oude gemeentegrens, enkele honderden meters zuidelijk
van de tegenwoordige gemeentegrens van Veere. De tweede herplaatste paal
staat wel op Koudekerks grondgebied en wel ter hoogte waar de N288 de Groeneweg
kruist en de huidige gemeentegrens de Meliskerksche watergang gaat volgen.(2)
4. GRENSPAAL NABIJ N288
TE KOUDEKERKE
Nadat de Franse troepen in
1813 Zeeland verlieten werden onder internationale druk van Engeland, Oostenrijk,
Pruisen en Rusland en het streven van Willem I de Verenigde Provinciën
en de Zuidelijke Nederlanden samengevoegd. Op 16 maart 1815 stelde Willem
I zichzelf aan tot koning van het Koninkrijk der Nederlanden.
In het zuiden was er aanvankelijk sprake van aarzeling, maar de honderd
dagen van Napoleon trokken de Belgen over de streep om zich aan te sluiten
bij het Verenigd Koninkrijk. De beide landsdelen hadden echter maar weinig
gemeen. Sinds de scheiding van het noorden en het zuiden, in de zestiende
eeuw, waren de culturele verschillen steeds groter geworden. In het zuiden
wilde men erkenning van het katholieke karakter en ook de verplichting om
mee te betalen aan de enorme staatsschuld van het noorden, wekte daar de
nodige weerstand op. Vooral na 1828 namen de spanningen tussen het zuiden
en het noorden toe, die verergerden, nadat in Frankrijk op 27 juli 1830
de juli-revolutie uitbrak. In september 1830 resulteerde dit ook in het
jonge koninkrijk tot opstanden die op 4 oktober tot een climax kwamen met
het uitroepen van de onafhankelijk staat België. Hierna rommelde het
nog enige tijd tussen beide staten en bestond de vrees van een Belgische
aanval op delen van het koninkrijk. In november 1830 werden hiertoe landlieden
uitgerust met geweren en op 12 november 1830 werd tot bevelhebber 'der gewapende
magt ten platte lande', de uit Koudekerke afkomstige Jan Loeff tot kapitein
benoemd.(3) Nederland erkende de Belgische
onafhankelijkheid pas in 1839, bij het Verdrag van Londen, na een lange
en kostbare volhardingspolitiek. Lees
verder.
bronvermelding:
tekst: Sjoerd de Nooijer
afb. 1: ARA Den Haag OSKW14
afb. 2: Sjoerd de Nooijer
afb. 3: www.napoleonseries.org
afb. 4: Sjoerd de Nooijer
geraadpleegde bronnen:
- Hartog, E. den, C.E. Heyning [red.] et al, jaarboek 2006-2007, Aspecten van Zeeuwse Buitenplaatsen, Kastelenstichting Holland en Zeeland, Haarlem, 2008
- Eeden, H. van den, Leve de koning!, Lodewijk Napoleon op reis door Brabant en Zeeland, Heusden, 2009
- z.n., Nieuwe grenzen, oude palen, De Wete, nr. 4, 1978
voetnoot 1:
Een landdrost was een Nederlands bestuursambtenaar die een gebied bestuurde dat niet gemeentelijk ingedeeld was.
voetnoot 2:
bron: Nieuwe grenzen, oude palen, De Wete, nr. 4, 1978