Logo koudekerke.info
voor 600 | 600-1200 | 1200-1650 | 1650-1800 | 1800-1850 | 1850-1900 | 1900-1940 | 1940-1944 | 1944-heden
algemeen
kreekruggen
vliedbergen
ontstaan dorp
verklaring naam
ontstaan dorp Koudekerke
parochies op Walcheren (Koudekerke) blank
de ambachtsheerlijkheid Koudekerke
1. PAROCHIES OP WALCHEREN   2. AMBACHTSHEERLIJKHEID KOUDEKERKE
Voor zover bekend, komt de naam Koudekerke als eerste voor in een oorkonde van Graaf Dirk VII uit 1198, die over tienden in onder andere Koudekerke gaat. In deze oorkonde wordt de Latijnse naam 'Willelmus de Kaldekerke' genoemd. Deze Willem van Koudekerke was een aanzienlijke heer van het adellijke geslacht van Koudekerke, die eigendom had in Koudekerke en behoorde tot een selecte groep edelmannen rond de Graaf van Zeeland. In stukken uit 1211 en 1213 wordt Willem van Koudekerke wederom genoemd maar dan als 'Willehelmi Filli Egidii de Goltkirchem' oftewel: Willem de zoon van Gillis van Koudekerke.

Naast de genoemde Gilles en Willem van Koudekerke blijkt uit een oorkonde uit 1221, dat ook nog een Meinard heer is geweest van Koudekerke. Vermoedelijk heeft deze Meinard geen zonen nagelaten waardoor de ambachtsheerlijkheid Koudekerke weer verviel aan de graaf, welke het ambacht vervolgens beleende bij Willem van Koudekerke. Meinard was, voor zover nu bekend, dus de eerste ambachtsheer van Koudekerke: "de decima ecclesie nostre in cadem villa quam quodam habuit Meinardus et post cum Wilhelmus".(1)

In de oorkonde uit 1221 verdeelt ene Werner, abt van Sint Paulus te Utrecht, het tiendrecht van Koudekerke over de drie zonen van Willem van Koudekerke die hierover na de dood van hun vader bij de verdeling van de erfenis, onenigheid hadden gekregen. Het tiendrecht behoorde aan de abdijen van Middelburg en Utrecht en de priesters Salomo en Theobald, kregen het voor elkaar de broers uiteindelijk tot rede te brengen. Er werd in de oorkonde afgesproken, dat de broers een jaarlijkse uitkering van vier mark overhandigden aan de abdijen op het feest van St-Remigius. De drie zonen waren Simon (ook wel Moen genaamd), Gillis (bijgenaamd Cundebarens) en Willem. Hun vader Willem van Koudekerke werd bijgezet in de abdijkerk in Middelburg. (2)

Tot slot geeft een in Luxemburg (Echternach) opgedoken oorkonde, uit de periode 1180-1210, een overzicht van goederen op Walcheren die eigendom waren van de abdij van Echternach. Dit was de plaats van herkomst van de apostel Sint Willibrord.(3) Uit de hierboven genoemde bronnen kan worden opgemaakt dat Koudekerke in ieder geval voor 1198 moet zijn gesticht en waarschijnlijk omstreeks 1150 is ontstaan. Koudekerke is hierdoor, in vergelijking met de andere nederzettingen op Walcheren, relatief vroeg ontstaan.

In de oudste bron waarin Koudekerke wordt genoemd, wordt gesproken over de 'ambachtsheren van Koudekerke' en tienden. Om te begrijpen welke rol deze ambachtsheren vervulden is het van belang om een beeld te schetsen van de situatie op Walcheren en het verband met de stichting van kerken. Aan het eind van de tiende eeuw was de Westmonsterkerk in Middelburg de enige parochiekerk op Walcheren. Voor 1100 splitsten zich echter vier dochterkerken af (Westkapelle, Oostkapelle, West-Souburg, Noordmonsterkerk te Middelburg), waardoor er omstreeks 1200 sprake was van vijf parochiekerken op Walcheren. Vanaf de dertiende eeuw zette de kerkafsplitsing versneld door, zodat er bij het begin van de veertiende eeuw sprake was van 31 afgesplitste kerken, waarvan de kerk in Koudekerke dus al voor 1198 is ontstaan. Naast de bevolkingstoename op Walcheren viel het grote aantal kerkstichtingen ook samen met de intensivering van het kerkelijke leven door de Gregoriaanse hervormingsbeweging, die door de norbertijnen vanuit de abdij te Middelburg werden verbreid, en de vorming van lokale bestuurs- en gerechtsdistricten. De abdij in Middelburg werd in 1123 gesticht als proosdij van augustijner koorheren uit Voormezeele in Vlaanderen en kort daarna overgenomen door de norbertijnen uit Antwerpen.(4)

De Koninklijke domeinen bestonden niet meer, zelfs het grafelijke grondbezit was niet meer zo groot als voorheen en ook de bezittingen van abdijen waren sterk in omvang afgenomen. Een nieuwe groep, de zogenaamde ambachtsheren, kon hierdoor in het bezit komen van veel gronden waardoor Zeeland in ambachtsheerlijkheden werd verdeeld, waarvan de grenzen tot de veertiende eeuw samenvielen met de grenzen van de parochies. Hierdoor wordt aangenomen, dat de aanwezigheid van een parochiekerk als een voorwaarde gold voor de vorming van een zelfstandige ambachtsheerlijkheid door een ambachtsheer.(5)

Met de totstandkoming van de ambachtsheerlijkheden deed ook het leenstelsel zijn intrede. Men onderscheidde drie grafelijke lenen: Dit waren de 'ambachten', 'tienden' en 'leenlanden'. De bevolking was verdeeld in twee standen: De edelen en de onedelen. De ambachtsheer was altijd edel en in die hoedanigheid, was hij aansprakelijk voor zijn onderdanen. Deze ambachtsheer kreeg land in leen van de graaf van Zeeland en was iemand met plaatselijke regeermacht en bevoegdheid tot (lagere) rechtspraak, maar had ook bijvoorbeeld het jacht-, vis- en maalrecht. De ambachtsheer moest voor de graaf instaan voor het 'schot' en het 'heervaartsgeld' dat zijn onderhorigen moesten afdragen, indien zij grond bezaten. Het ambachtsheerlijk recht, dat los stond van het eigendomsrecht op de grond, was erfelijk op de zoons van een ambachtsheer, maar verder niet. Stierf een ambachtsheer zonder zoons na te laten, dan verviel diens ambacht weer aan de grafelijkheid. Dit gold ook voor de leenlanden.

De adel was niet tevreden met deze gang van zaken en streefde naar een herziening van de bestaande regeling, waarbij ze steun vonden bij de Vlaamse graven, die hierdoor meer macht in Zeeland probeerden te verwerven. De Hollandse graven waren echter op hun hoede voor de groeiende macht van de ambachtsheren en weigerden lange tijd op hun eisen in te gaan. Wel hebben ze enkele grote ambachtsheren zodanig begunstigd, dat hun lenen geheel op hun oudtse zonen of op andere bloedverwanten verefden. Op deze wijze ontstonden in Zeeland, naast de vele kleine lenen, ook enkele grotere, die aan bepaalde families toebehoorden. Zij vormden op dat moment de hoge Zeeuwse adel.

Het geslacht van Koudekerke mocht zich de gehele dertiende en het eerste deel van de veertiende eeuw rekenen tot de voornaamste adellijke families in Zeeland Bewesterschelde. Daarna komt omstreeks 1350 een abrupt einde aan het gezag van de familie na een gewapende opstand tegen de graaf.(2)
 
luchtfoto kerkring koudekerke in 1972   Met het toenemen van de bevolking op Walcheren wordt het grondgebruik intensiever en neemt ook de behoefte aan een bestuurlijke en gerechtelijke organisatie op lokaal niveau toe. De lokale ambachtsheren vervullen deze rol en beslechten alle voorkomende geschillen en verzorgen de overdracht van grond. Ze vergaderen bij het in die tijd nog kleine houten kerkje, dat gebouwd werd op een hoog punt op de brede kreekrug, op het kruispunt van paden en dicht bij de hofstede van de lokale ambachtsheer. Het in deze tijd rooms-katholieke Koudekerke bestaat verder uit niet meer dan enkele boerderijen en daaromheen mogelijk al enkele vliedbergen. Bij het centrale kerkje ontmoetten de parochianen elkaar en na verloop tijd kwamen er rond de kerk voorzieningen als een smederij, een 'vate' of herberg en samen met de bouw van enkele woningen is gaandeweg de kerkring ontstaan, welke werd gebruikt voor het houden van processies. Deze kerkring is typerend voor dorpen als Koudekerke, welke tot de groep van de kerkringdorpen gerekend worden. Lees verder.
3. DORPSRING KOUDEKERKE IN 1972  

copyright © 2001-2025 Sjoerd de Nooijer
laatst bijgewerkt op: 31 05 2021

bronvermelding:
tekst: Sjoerd de Nooijer
afb. 1-2: Sjoerd de Nooijer
afb. 3: Patrick Harting

geraadpleegde bronnen:
- Aarnouts, W., Achthonderd jaar Koudekerke?, De Wete, jaargang 27 nr. 1, 1998
- Aarnouts, W., Van Kaldakirika naar Koudekerke, De Wete, jaargang 30 nr. 3, 2001
- Broecke, J.P. van den, Middeleeuwse kastelen van Zeeland, Delft, 1978
- Henderikx, P.A., Land, water en bewoning, Waterstaats- en nederzettingsgeschiedenis in de Zeeuwse en Hollandse delta in de Middeleeuwen, Hilversum, 2001
- Roose, J., 't Noorthof metten werf, Koudekerke, 1996

toelichting afbeelding 1:
parochies op Walcheren met in rood aangegeven de situatie rond 1200 en in zwart de afgesplitste kerken omstreeks 1300.

voetnoot 1:
bron: Jan Roose, 1996

voetnoot 2:
bron: W. Aarnouts, 1998

voetnoot 3:
bron: W. Aarnouts, 2010

voetnoot 4:
bron: P.A. Henderikx, 2001

voetnoot 5:
Op Walcheren kwam het ook veelvuldig voor dat lokale ambachtsheren eerst een kerk stichtten om zo vervolgens een eigen ambachtsheerlijkheid te kunnen vormen. Het kwam ook voor dat meerdere ambachtsheren binnen een ambachtsheerlijkheid samen een zogenaamd schepencollege vormden.